Er zijn talloze gelegenheden gedurende de hele politieke carrière, die de gelegenheid bieden om indruk te maken op een cynisch publiek, om diep in de repository van slechte wil van het publiek te reiken, speciaal gereserveerd voor een beroep dat weinigen begrijpen of zich ermee kunnen identificeren. Als we daarom de kans krijgen om enige vorm van inspiratie te tonen, blijft het een verantwoordelijkheid om dat te doen. Daartoe lijkt het erop dat zowel het publiek als de trouwe partijen vaak volledig teleurgesteld zijn.
Om onduidelijke redenen, met weinig aandacht voor inhoud, tarten politici soms logica en voor de hand liggende door op een manier te handelen die in strijd is met de rede of een gezond oordeel. De beloning voor de velen die veel geven om de integriteit van onze vertegenwoordigers en partij, en bij uitbreiding de burgers van het gerespecteerde land, is niet de hoop dat onze leiders gewoon handelen (dat is in feite onze minimale verwachting), eerder de echte beloning , hoewel vluchtig, is dat onze leiders handelen in overeenstemming met onze hoge verwachtingen. De ultieme beloning is daarom een leider die ver boven verwachting, ver boven eenvoudige integriteit en ver boven valse moed staat.
Enkele jaren geleden maakte ik kennis met een boek dat buitengewone voorbeelden van politieke en morele moed presenteerde, en dat mijn geloof in politiek en democratie heeft geleid tijdens mijn betrokkenheid op partijniveau. Ik blader vaak door de versleten pagina’s wanneer ik wordt blootgesteld aan week of onverdiend politiek leiderschap. Het is niet verrassend dat de gebeurtenissen in Amerika (en soms in Canada) in het afgelopen jaar een herziening van het hele boek hebben veroorzaakt, van voor naar achter. Ik wou dat ik in zulke turbulente tijden een kopie kon sturen naar al onze politieke leiders, inclusief partijleden, om iedereen eraan te herinneren waarom we ons inzetten voor een specifieke politieke filosofie en waarom we, eenmaal gekozen om te regeren, consequent onze moraal moeten meten kompas en vooruitgang tegen deze principes.
Om mijn betoog kracht bij te zetten, zou ik aan al onze leiders respectvol het idee willen voorleggen dat “wij-het-volk” uitzonderlijke morele en politieke moed van elk van hen verwachten. We moeten het idee versterken dat de kracht van een politieke organisatie binnen haar vrijwilligers, structuur en bestuur blijft tot aan de gekozen leden, en niet andersom. Ik zou ‘onze’ verwachtingen van moed introduceren, zoals gepresenteerd in het boekje dat ik zo lang geleden las, dat zo voortreffelijk de betekenis uitdrukt van politieke moed die een senator beschreef in zijn lofrede van 1866, uitgesproken na de dood van een collega;